“Ik wil graag nog één keer met je door het huis, even alles langslopen. Een generale repetitie, zeg maar”. Ze glimlacht terwijl ik hardop lach. Ik vind het weer briljant, haar gevoel voor humor op zo’n beladen moment als dit.
Achter haar magere rug loop ik mee naar boven. We beginnen de repetitie in de werkkamer, de kamer met de meest belangrijke documenten en voorwerpen. Ze wijst me nog een keer waar het kistje staat met haar kostbaarheden en verzamelde dierbaarheden. De sleutel ligt goed verborgen in een andere kast, achter een paar sokken in een klein zakje.
“Heb je het gezien?” Ik heb het gezien. Meteen loopt ze door naar haar bureau waarop een map ligt met tabbladen daarin. Alle belangrijke administratie waar ik straks iets mee moet. Begrafenisonderneming, bankzaken, verzekeringen, abonnementen die opgezegd moeten worden. En voorin een lange lijst met namen en adressen van mensen die een kaart moeten krijgen. Niets heeft ze laten liggen, alles heeft ze vooruit bedacht voor mij, zodat ik er zo weinig mogelijk werk van heb om haar ‘netjes uit de tijd te krijgen’.
“Heb je het gezien?” Ik heb het gezien. Ze pakt me bij de hand en wijst me de boekenkast. Twee wanden vol mooie fotoboeken, literatuur, eerste drukken van Godfried Bomans, dichtbundels… Een levenslange verzameling van haar en haar grote liefde, met even zoveel liefde bewaard en eens per jaar afgestoft.
“Ach joh, wat een gedoe voor jou toch, om dat allemaal te regelen straks… Zo’n heel huis leegmaken”. Haar helderblauwe ogen kijken me vanonder haar mutsja bezwaard aan. Ik wil haar geruststellen en zeggen dat ik me er prima mee zal redden maar ze loopt alweer als een te dunne kievit voor me uit naar een andere kast.
“Hier moet je beginnen, zodra ik dood ben. In deze map vind je het telefoonnummer van de notaris. Bel haar op als het zover is en dan vertelt zij je verder precies wat je moet doen. Heb je het gezien?” Ik heb het gezien. Met een steeds dikkere brok in de keel knik ik ‘ja’ en ‘tuurlijk’ op al haar instructies.. Ze loopt alweer de trap af, door naar het volgende belangrijke puntje. Ze geeft me geen kans om mijn emoties te tonen, ze wil zo snel mogelijk door deze generale repetitie heen. En er dan over ophouden. In de tuin zitten, in de herfstige zon op het bankje. Gewoon praten over mij, leuke dingen bespreken, een beetje lachen. Niet denken aan de dood die zo dichtbij is.
Nadat ze me als laatste nog haar agenda met losse betekenisvolle krabbeltjes, fragmenten van gedichten en een potentiële foto voor op de rouwkaart heeft laten zien klapt ze resoluut in haar handen.
“Zo, nu is het klaar! Zand erover. Nu weet je alles”. Voor ik iets kan zeggen of haar even kan vastpakken zit ze al op het bankje, het gezicht naar de zon. Terwijl ik thee maak kijk ik naar haar door de keukendeur. Ik houd zoveel van haar. Ik vind haar dapper. Ik zou alles voor haar willen doen nu ze nog maar zo kort zal leven. Mijn hart loopt over van de wens om het haar helemaal naar de zin te maken, haar in niets tekort te doen. Verwennen, haar laten voelen dat ze op me kan rekenen. Een wolk schuift de zon weg en ze kijkt om naar mij. Vandaag ben ik bij haar, met thee en een gebakje. We genieten samen. Een last is van haar afgevallen: ze heeft zojuist al haar aardse geregel en de zorg voor haar hele nalatenschap in mijn handen gelegd. Als testamentair executeur zal ik binnenkort haar instructies opvolgen en haar wensen zo goed mogelijk uitvoeren. Mijn verdrietige verliesgevoel verberg ik voor haar ontspannen en rustige gezicht. Vandaag wil ze niet praten over haar ziekte, de dood die eraan komt. Ze koestert zich in de rust van de afgegleden zorgen. Ik koester me in haar onvoorwaardelijke vertrouwen in mij.
Dan loopt alles opeens toch zo heel anders dan ze gehoopt had. Ik zit aan haar bed in het ziekenhuis, een klinische kamer zonder sfeer of warmte. Ze heeft heel veel buikpijn en is erg misselijk. Alles is teveel, haar ogen houdt ze dicht. Soms is het moeilijk in te schatten of ze slaapt of niet. Hoort ze me? Maak ik teveel herrie? Wil ze dat ik iets zeg of juist niet? Ik voel me zo onwennig nu met haar, in deze setting. Ze sluit zich af. Dat ken ik niet, we zijn juist altijd van het eindeloos praten en verdiepen in elkaar. We hebben het afgelopen jaar veel gesproken over haar ziekte, haar zorgen en haar dood. Alles was bespreekbaar, heel open. Ik ken haar wens om thuis in haar eigen bed te overlijden. Nu ligt ze hier in dit kille kamertje. We vinden allemaal dat ze te ziek is om nog naar huis te gaan, ook de artsen. Maar het voelt niet goed. Ze wilde het graag anders. Kan het echt niet?
Ik weet dat ze niet houdt van teveel gefriemel, maar wat is nú teveel? Als ik stil ben en haar niet stoor met mijn gepraat, kan ik dan wel haar hand pakken? Of even mijn hand op haar arm leggen? Ik weet het niet. Haar dichte ogen en haar afgeslotenheid houden me tegen om het doen. Naar mijn gevoel zijn we nu veel te lang contactloos. Ik wil niet dat ze iets nodig heeft maar dat ik het niet geef. Bij iedere kreun of verkramping kijk ik op en fluister haar naam zodat ze weet dat ik het zie en er ben.
“Heb je het gezien?” Ik hoor haar stem in mijn herinnering. Ja, ik heb het gezien, ik ben bij je maar ik weet niet wat ik moet doen… Voorzichtig leg ik toch even mijn hand op haar klamme bovenarm en laat hem liggen. Ze beweegt niet. Ik hoop dat ze er geen last van heeft.
“Lekker zo”, mompelt ze opeens. Ik schrik. Had ik dit eerder moeten doen? En hoe lang laat ik mijn hand nu liggen? Wanneer is het teveel? Ik ben zo onervaren, ik ben de sturing kwijt nu we elkaar niet in de ogen kijken.
Uren later herinner ik me dat ze eens zei dat ze een bloedhekel heeft aan warme voeten in bed. Zal ik ze wassen met fris water? De verpleging heeft haar al twee dagen vrijwel niet gewassen, ook uit respect voor haar ogenschijnlijke vraag om rust. Zal ik het doen? Ik wil haar niet storen. Als er weer een paar uren voorbij gegaan zijn besluit ik het toch te doen. Ik houd een paar washandjes onder de koude kraan en was eerst voorzichtig haar warme gezicht. Ze doet haar ogen niet open. Ik vervang de hoofdsjaal door een schone en leg hem wat losser om haar hoofd zodat er wat lucht tussen kan. Ik was haar handen, haar armen en oksels. Behoedzaam. Haar gezicht blijft gesloten maar af en toe zucht ze diep. Ik vat het op als ontspanning, een teken dat ik door kan gaan. Met koude washandjes verkoel ik haar voeten en laat ze een poosje buiten de deken luchten. Afgezien van nog een diepe zucht zie ik geen enkele reactie. Ik vertrouw maar op mijn gevoel nu ik niet in haar ogen kan zien of in haar stem kan horen wat er in haar omgaat. Ik weet eigenlijk niet eens of ze me hoort, of ze me voelt, of ze ‘er nog is’.
“Heb je het gezien?” Haar stem in mijn hart. Ik weet het niet. Zie ik wat ze nodig heeft? Kan ze op me rekenen ook nu ik haar niet meer begrijp?