Ik belandde onverwacht in de Amsterdamse onderwereld. Om me geen ellende op mijn hals te halen en om privacy redenen spreek ik voor het gemak over de familie Corleone. U kent ze wel, uit Sicilïe.
Op klaarlichte dag wordt de zoon van Don Vito Corleone, Sonny, neergeschoten bij het verlaten van een parkeergarage. Het zijn twee schoten, twee kogels, waarvan één verantwoordelijk is voor het doorboren van een vitaal orgaan. Deze kogel wordt hem niet fataal maar bezorgt hem wel een opname op de intensive care. Zwaar bewapende politiemensen positioneren zich bij de ingang terwijl Sonny Corleone onder mijn verpleegkundige hoede wordt geïnstalleerd aan monitoren en infusen. Hij is aanspreekbaar en bang. Terwijl ik druk ben met een paar potentieel levensreddende handelingen probeer ik hem gerust te stellen over zijn situatie. Vanuit medisch perspectief natuurlijk, niet vanuit zijn onderwereldperspectief. Daar blijkt al snel iemand anders voor langs te komen: Don Vito Corleone himself. In een peperdure zwarte wollen jas, met gladgekamde natte haren en imposant postuur komt hij in een misselijkmakende aftershavedamp bij het bed staan. Ik geef hem een hand, hij kijkt me even aan. Mijn naambordje brandt op mijn borst. Ik ben geneigd het om te draaien. Don Vito praat tegen zijn zoon die niet terug kan spreken vanwege zijn benauwdheid. Dan buigt de Don zich voorover naar het oor van zijn zoon en ‘fluistert’: “het komt allemaal goed jongen, ik regel het. Ik weet wie het was, ik regel dat, maak je geen zorgen”. Ik doe geruisloos een stap naar achteren. Ik wil hier niks mee te maken hebben..
Sonny knapt in de weken daarna langzaam op en ik leer hem beter kennen. Het is een typisch Amsterdamse jongen. Joviaal, humoristisch, een gezelligheidsman. Type René Froger. Sonny’s beste vriend Tonny S, een doodgewone echte Amsterdammer ook, maakt graag een praatje met me. Zoals hij het noemt: “wat slap Amsterdams gelul”, maar wel gezellig. Hij heeft iets innemends, net als Sonny.
Op een middag is er opeens beroering en ontsteltenis op de kamer van Sonny. Er wordt druk gepraat en Sonny huilt. Hij roept me bij zich: “het is vreselijk Het! Mijn beste vriend is dood!” Hij wijst naar de muur achter mij. Ik draai me om. Er hangt een groot krantenartikel met foto op de muur: TOPCRIMINEEL TONNY S GELIQUIDEERD! TONNY S BETROKKEN BIJ ZEKER VIJF LIQUIDATIES IN DE DRUGSWERELD.
Mijn kwartje valt. Mijn mond valt open. Achter mij huilt Sonny om zijn grote vriend.