VUURTJE? 20 maart 2020


Indrukwekkende tv-reportages uit Italië, over beademde patiënten in buikligging op de intensive care. Niet eerder kregen zoveel mensen een indruk van hoe het op zo'n afdeling toegaat. In 2013 ben ik gestopt als IC verpleegkundige en ben ik andere verpleegkundige dingen gaan doen. Ik heb altijd heimwee gehouden naar de IC, maar tegelijkertijd ook altijd gedacht: “eenmaal een andere route genomen, dan daar ook het beste van maken!” 


Nu is er Corona. En mijn heimwee slaat om naar actiebereidheid, bijspringen als dat nodig is! Niet uit sensatielust, niet omdat ik een held wil zijn, niet omdat ik interessant wil doen. En ik onderschat ook niet de risico's. Het is omdat ik IC-verpleegkunde een prachtig vak vind, met zoveel uitdagingen en vooral heel veel teamspirit. Samen de schouders onder een pittige taak zetten, elkaar helpen, de klus klaren. Ook als het moeilijk of spannend is. Of juíst als het moeilijk of spannend is. Techniek en intelligentie, daadkracht en kennis, koelbloedigheid met een warm hart. Ook nu, in tijden van Corona. Mooi toch? 


Mijn weldenkende omgeving ziet dat anders. Die zegt: “maar goed dat jij daar niet meer werkt, lekker ver weg blijven van de IC!” Ik houd me stil of ik ‘hmmm’ wat instemmend. Best verstandig om er zo tegenaan te kijken. Waarom het hol van de leeuw opzoeken? Je loopt nu eenmaal meer risico als je daadwerkelijk in contact bent met mensen met Corona, ook al hang je van top tot teen in de beschermende kleding en materialen. Dus als je niet móet, waarom dan toch doen? 


Omdat in mij het IC-VUUR kruipt waar het niet gaan kan? Ik vraag me al dagen af: zijn er herintredersopties? Zou ik nog terug kunnen komen op de IC om bij te springen? Inwerken nu de situatie nog onder controle is en dan klaar voor de start als het nodig wordt? Mooie gedachte.. Ik beloof dat ik eerst nog wat verstandig zal wikken en wegen. Ik zal nog wat overleggen met mijn 'achterban'. Maar houdt die me tegen?


Tot die tijd wens ik alle zorgwerkers veel sterkte, power, teamgeest en een perfect functionerend afweersysteem! 


TERUG NAAR DE INTENSIVE CARE


Oke, daar ga ik dan. Overmorgen start ik op de intensive care, terug naar het vak dat ik zeven jaar geleden achter me liet. IC verpleegkundige. Ik had in 2013 goede redenen om iets ander te gaan doen, zoals de behoefte aan een regelmatig bioritme. Sindsdien heb ik andere interessante (en oninteressante..) verpleegkundige dingen gedaan. Mijn BIG-registratie heb ik altijd behouden gelukkig. Het is de bedoeling dat ik straks op de IC in eerste instantie hulp bied aan de vaste IC-verpleegkundigen van de afdeling, dus bijspringen waar nodig. Dat is voor mij heel fijn, dan kan ik er weer inkomen zonder meteen eindverantwoordelijk te zijn.


Er wordt gewerkt in 12 uurs diensten, van half acht ‘s morgens tot acht uur ‘s avonds. En van half acht ‘s avonds tot acht uur ‘s ochtends. Niemand heeft ervaring met zulke lange diensten dus voor iedereen wordt het afwachten hoe dat voelt. Ik denk dat je je er op instelt dat je een heel erg lange dag gaat maken en dat het wel zal wennen. Er zullen meer pauzes zijn en de warme maaltijd moet in een dagdienst toch ergens in werktijd gegeten worden, denk ik. We gaan het zien. Ik ben blij dat ik een paar maanden vrij ben geweest nu en uitgerust aan deze periode kan beginnen. In Brabant wordt al een paar weken zo hard gewerkt. Ik hoop dat ze het volhouden want het eind is nog niet in zicht. Groot respect voor de collega’s daar! Als je op adrenaline werkt raakt dat vat toch langzaam leeg. En opeens kan je gewoon niet meer verder. In Italië is de situatie verschrikkelijk natuurlijk. Ik denk dat het belangrijk is dat er meer beelden van patiënten te zien zijn op tv en social media waardoor voor iedereen duidelijk wordt dat dit een vreselijk virus is waar je echt lijdend aan dood kan gaan. Alleen! Zonder familie.


Ik las een verslag van een arts die over 88 doden per dag spreekt, alleen al in de stad waar hij werkt. Onvoorstelbaar. Crematoria kunnen het werk niet aan. Het klinkt als oorlog. En we weten niet hoe lang dit door zal gaan. Hopelijk horen we deze dagen uit Italië goede berichten over afgevlakte curves, minder doden. Dat zou betekenen dat de strenge maatregelen werken om de verspreiding tegen te gaan. Daarmee ben je er nog niet: het is afwachten hoe het virus zich gedraagt als mensen weer de straat op gaan, naar hun werk, op familiebezoek.


Niemand weet of er een tweede uitbraak volgt. Dat gaan we misschien zien nu China wat maatregelen terugneemt en de mensen weer wat meer vrijheid krijgen. Daar hebben we ergens wel geluk mee, dat China bepaalde kooltjes uit het vuur haalt voor ons. Ik hoop van harte dat het goed gaat daar!


Wat mijzelf betreft: ik ben klaar voor de start. Natuurlijk ben ik niet naïef en besef ik dat ik meer risico ga lopen op ziekte. Ik zal me bij alle handelingen beschermen waar ik kan, zoals het moet, om mijzelf maar vooral ook Rijk-willem te beschermen. Verder zie ik niemand, zoals iedereen vrijwel niemand ziet voorlopig. Tenminste, dat hoop ik. Ik ben gezond, ik voel me uitgerust, ik wil mijn steentje bijdragen. En ik heb ook een heel persoonlijk motief: ik ben heel benieuwd hoe het voelt om weer op de IC te werken. Ik vind het een mooi vak, ben pas trots geworden op al die kennis en vaardigheden toen ik gestopt was. Terwijl ik andere verpleegkundige dingen deed lag een deel van mijn ‘werkhart’ nog altijd op de IC. Ben ik het gaan romantiseren? Misschien een beetje. Daar kom ik snel genoeg achter de komende weken! Nu eerst arbeidsvoorwaardengesprek doen en een uniform regelen. Morgen nog één dag vrij en dan aan de slag. Wordt vervolgd..


IC 26 maart 2020


Verwarring in de eerste minuten van mijn eerste werkdag op de onbekende intensive care. Ik krijg mijn identiteitspasje niet mee omdat ik me niet met een rijbewijs mag identificeren. Dat is me vooraf niet gezegd. Om toch een uniform te hebben doe ik een greep uit de noodvoorraad die ergens in de kelder hangt. Zoals in ieder ziekenhuis waar ik gewerkt heb is dat een voorraadje gedateerde afgedragen kleding, uit de tijd dat aan enige stroomlijning of vrouwelijkheid geen aandacht besteed werd. Zonder pasje kom ik de kleedkamers niet in dus noodgedwongen kleed ik me om in de artsenkamer op de IC. Ongemakkelijk: ik ken niemand en sta daar in mijn onderbroek.. gelukkig een splinternieuw degelijk model.


In een jasje dat veel te groot om me heen zwabbert en een lompe broek met veel te lange pijpen meld ik me op de afdeling. Ik word meteen naar de omkleedruimte met beschermmaterialen gebracht. Nadat ik me in het schort, het masker, de muts, de handschoenen en onder de spatbril heb verstopt is er niets meer te zien van mijn lompe uitrusting en ben ik even onherkenbaar als iedereen. Ik plak een sticker met mijn naam en functie op de borst en schrijf er voor zekerheid tussen haakjes ‘nieuw!’ bij. Het mag wat mij betreft duidelijk zijn dat ik ingewerkt wordt en nog niet voor vol aangezien kan worden. Het is tenslotte zeven jaar geleden dat ik op een IC werkte. Ik heb even een paar dagen nodig om te wennen.


Ik ben onder de indruk van wat ik zie. Behalve de IC plekken zijn ook de aansluitende operatiekamers en de uitslaapkamer ingericht als IC-plekken met alle apparatuur die daarbij hoort. Beademingsmachines, monitoren, medicatie- en infuuspompen, computers, alles! Wat een werk is hier verzet in de afgelopen dagen. Door mensen van de IC maar ook van de klinische techniek, ICT, apotheek, schoonmaak, servicemedewerkers. Een logistieke puzzel is gelegd om bevoorrading te garanderen, sluissystemen te bedenken, werkroosters aan te passen. 


Ik beland in een surrealistisch landschap van maanmannetjes die mijn collega’s blijken te zijn maar waarvan ik geen volledig gezicht zie. Alleen ogen. En een sticker met naam en functie. Er lopen mensen van de fysiotherapie, er is hulp van de hartbewaking en de anesthesie, er zijn operatieassistenten. ‘Handen aan het bed’ ter ondersteuning van de IC-verpleegkundigen. Er liggen zo’n 20 patiënten nu. Onwerkelijk is het dat ze allemaal dezelfde ziekte hebben. Vrijwel iedereen ligt diep in slaap aan de beademing, een groot deel op de buik, de nek bijna 90 graden gedraaid. Eén arm omhoog, de ander langs het lichaam. Op de kamer hangen de telefoonnummers van de familie. Twee maal per dag worden ze gebeld door de verpleegkundige of de arts. Soms via skype of facetime, zodat de familie hun familielid kan zien en de verpleegkundige uitleg kan geven van de aangesloten bewaking en apparatuur. Niemand krijgt bezoek. Dat mag niet en dat kan niet in verband met het besmettingsgevaar. Het is intriest. Dat je dierbare ergens in het land op een IC ligt, zeer kritiek ziek, en dat je niet bij hem of haar mag zijn. Dat je uren wacht op een telefoontje vanuit het ziekenhuis om bijgepraat te worden over de toestand. Je ziet beelden op tv en je stelt je voor dat je man, broer, zoon, vader daar ligt. En je kan niets doen. Je moet het helemaal overlaten aan de medici en verpleegkundigen. En maar wachten, wachten, wachten. Op een goed of slecht bericht. Als verpleegkundige wil je tegen de familie zeggen wat je altijd gewend was om te zeggen: “bel gerust als u even wilt weten hoe het is, als u vragen hebt”. Maar nu kan dat gewoon niet: het is te druk om steeds de telefoon te moeten beantwoorden. 


Ik hoor van een verpleegkundige op de omgebouwde cohort verpleegafdeling voor coronapatiënten dat er in ééń dienst zes mensen overleden zijn op haar afdeling. Ze is zevenentwintig jaar, net een jaar gediplomeerd. De striemen van het strakke gezichtsmasker staan in haar neus en wangen. Ze kijkt heel ernstig. Ik houd mijn hart vast voor al die jonge verpleegkundigen die nu ingezet worden op deze loodzware verpleegafdelingen. Dat zijn de plekken waar mensen met corona ernstig benauwd en heel bang zijn, zonder familie. Op een intensive care zijn de verpleegkundigen en artsen gewend om te gaan met kritiek zieke mensen. Op een intensive care kan je iemands bewuste lijden stoppen door slaapmedicatie en piijnstilling te geven en de ademhaling over te nemen. Op een intensive care kan je wat dóen aan het lijden. Helaas niet altijd aan het óverlijden. Op de verpleegafdelingen van de jonge verpleegkundigen wordt zichtbaar en voelbaar diep geleden. Daar is doodsangst te zien en totale uitputting. Hoe lang blijven de artsen en verpleegkundigen op de been? Dat is de grote vraag voor de komende weken. Of maanden. Het is spannend op een dreigende manier. 


Na 12 en half uur werken, gemiddeld 4 uur op en half uur af, kan ik eindelijk weer naar huis. Kapot. Morgen dag 2, weer van half 8 's morgens tot 8 acht uur 's avonds. Net als al mijn collega's.

IC 27 maart



Ik heb geslapen: het is een wonder. De eerste uren was ik helemaal 'out', vanaf een uur of drie werd ik onrustiger en om zes uur stond ik alvast maar naast mijn bed. Toch wel weer klaar voor de dag.

Het lukt me nu wel mijn pasje en een geschikt uniform te bemachtigen en me netjes in een kleedkamer om te kleden. Dag twee op de IC. Voor mij staat ook deze dag vooral in het teken van leren, wennen, meelopen, meehelpen. Zoveel mogelijk zelf doen, zo snel mogelijk zelfstandig kunnen werken. Iedereen is hartelijk en gastvrij. Niemand maakt openlijk een punt van mijn 7 jaar afwezigheid op een IC. Ik voel me wel op mijn gemak. Doordat iedereen er hetzelfde uitziet maar vooral heel erg verstopt is achter masker en muts is het moeilijker om een inschatting te maken van 'wat voor iemand heb ik hier nou voor me?' En dat werkt verrassend positief: er komt niet een eerste oogopslag-oordeel. Ik merk dat ik iedereen met open vizier tegemoet treed zoals ik eigenlijk altijd wil doen, maar wat vaak moeilijk is als bepaalde gelaatstrekken me meteen op mijn hoede brengen. Dit oordeelloos omgaan met elkaar ontstaat deels ook omdat er nu, in deze crisis, andere dingen alle aandacht opeisen. Iedereen is blij met alle hulp waardoor meteen een goede samenwerkingssfeer ontstaat. Er lopen nu zoveel niet-IC geschoolde mensen rond dat het logisch is dat er meegedacht, aangestuurd, bijgeschoold en uitgelegd moet worden. Wel in een behoorlijk hoog tempo!


De dag is weer lang, de benen doen zeer. Tijdens het werk mag het masker geen stukje van je gezicht af, dus drinken is er niet bij. Geen slok, ook niet door een rietje. We kunnen niet naar de wc omdat we dan moeten omkleden en weer nieuwe beschermingsmaterialen moeten pakken: daarvoor is er niet voldoende voorraad. Dus vier uur op en dan een half uurtje van de afdeling af. Even luchten, drinken, plassen, eten. Ik ontmoet collega's in de koffiekamer die ik niet meer herken nu ze onder hun muts, bril en masker vandaan zijn gekomen. Heel vreemd allemaal. 

"Ha Hetty, dus zó zie je eruit", zegt iemand in de koffiekamer. Ik heb net de hele ochtend met haar meegelopen. 

Mijn bril, multifocaal en pas twee weken geleden aangschaft, wordt door het masker omhoog geduwd. De neusboog wordt in mijn huid gedrukt en het leesgedeelte van de bril zit steeds te hoog. Ik mag er niet aankomen: besmettingsgevaar. Ik probeer de bril te laten zakken door mijn wenkbrauwen op te trekken wat natuurlijk een raar gezicht is en bovendien niet helpt. Moet ik iets op verzinnen.

Er zijn zoveel indrukken te verwerken dat ik nog totaal geen overzicht heb over wat er op de afdeling gebeurt, in al die andere kamers. Mijn focus ligt nog op het leren omgaan met de apparatuur en de gewoontes en regels van de afdeling. Daar heb ik mijn handen vol aan. Het gaat wel goedkomen, zestig procent van het werk voelt nog heel bekend. De overige veertig procent moet ik me nog eigen maken. 


Om acht uur rijd ik de heerlijk frisse donkere nacht in naar huis. Het is stil op straat. Thuis zie op het journaal de beelden van de corona-updates uit de wereld. Ik realiseer me dat ik op de werkvloer de situatie veel rustiger ervaar dan vanachter de tv. Als ik werk dan doe ik wat, zoals iedereen om me heen. Op al die zorgplekken in de wereld. Ik hoop dat iedereen in de zorg zich voldoende kan beschermen. Ook in de verpleeghuizen, in de kleinschalige woonvoorzieningen, in de zorg voor mensen met een beperking. In de zorg voor dak- en thuislozen: hoe moet je je beschermen als je geen thuis hebt om je in op te sluiten? Hulde voor het Leger des Heils dat doet wat kan om voor iedereen zo'n plek te vinden. Helaas kan het vaak niet anders dan toch op een slaapzaal met meer dan drie mensen bij elkaar. Hoe is het mogelijk dat we zo snel in deze bizarre omstandigheden zijn beland?


Hoe ben ik hier beland?


Ik was 17 en had mijn HAVO diploma op zak. Geen idee wat ik er verder mee moest doen. Vriendinnen schreven zich overtuigd in bij allerlei vervolgopleidingen, maar ik had geen enkele voorkeur voor iets. Eén ding wist ik wél: ik wilde iets studeren waarvoor ik op kamers zou moeten! En Groningen leek me wel wat. Het werd de HBO-Jeugdwelzijnswerk, onderdeel van de Sociale Academie van toen. Ik las namelijk op de valreep iets over dovenonderwijs en gebarentaal en dat raakte me. Ik kon met deze opleiding docent worden op de school voor slechthorende en dove kinderen. 

In die tijd had de Sociale Academie en ook de HBO-J een softe, slappe, ouwehoerimago. Geitenwollen sokken. En zo was het ook écht. Ik wist niet wat ik zag toen ik de school in kwam. Zoveel vage types in oversized broeken van pimpelpaars tot oranje met gigantische truien (zelf gebreid) en beenwarmers. Iedereen rookte en hing tegen elkaar aan te hangen. Er waren lessen sociologie en psychologie die ik wel kon waarderen, maar ik werd chagrijnig van drama en expressie. Als een halve zool moest ik daar dieren uitbeelden, geluiden nabootsen. Op een sombere novembermiddag was het bloedheet in het lokaal. We zaten in shirtjes en hemden. Perfecte omstandigheid voor de opdracht van de docent: “ga in een kring staan met je armen omhoog”. En vervolgens: “buig je hoofd opzij en ruik de oksel van je linkerbuurman of buurvrouw”.. 

Pardon? Mijn pas verworven vriendin naast mij barstte in lachen uit en sleepte mij mee. De opdracht kwam ons zo belachelijk voor dat we weigerden hem uit te voeren. Natuurlijk werden we weggestuurd ‘omdat wij kennelijk niet in staat waren om serieus met elkaar te bouwen aan een groepscohesie’. Dachten wij soms dat wij te goed waren voor deze groep? 

Ik dacht zeker niet dat ik te goed was voor die groep maar wél dat ik iets wilde doen dat zinvol was. En het liefst betaald, want die studiefinanciering was handig maar ik wilde onafhankelijk zijn. ‘Leren en werken’ dus en daar paste maar één opleiding bij: verpleegkundige. Mijn moeder raadde het me hartstochtelijk af: “niet doen, word geen verpleegkundige want dan moet je de hele dag blote konten wassen”. Maar natuurlijk deed ik het toch. Ik verkaste naar een zusterflat in Zwolle en had een heerlijke tijd in de BVP: de theoretische beroepsvoorbereidende periode. Mijn klasgenoten woonden op dezelfde gang en binnen een paar dagen hadden we op volstrekt natuurlijke wijze perfecte groepscohesie bereikt door de serieuse voorbereiding op een serieus vak. Er kwam geen okselgeur aan te pas.


De praktijk bleek uiteindelijk voor mij té serieus. Ik was net 18 toen ik op zaal startte en ik was absoluut niet gewend aan levenslijden, dood of ernstig invaliderende ziektes. Toen ik na anderhalf jaar flink zijn en doorzetten een jonge moeder met een grote uitpuilende hersentumor moest verplegen en zag hoe ze afscheid nam van haar twee kleine peuters begon ik af te knappen. Ik had deze vrouw met zoveel diep verdriet en zo’n ernstig ziektebeeld helemaal niets te bieden! Met mijn naïeve achttien jaar voelde ik me misplaatst in de kleine wereld van deze moeder. Ik had het gevoel dat ik haar eerder tot last was dan tot hulp, met mijn onervaren aanwezigheid. Steeds vaker voelde ik me ernstig tekortschieten naar die erg zieke patiënten. 


Dus ik vertrok weer. 


Maar ik kwam terug. Dankzij een levenservaring van verdriet, angst, afscheid nemen en verlies. Drie jaar na mijn vertrek had het leven me uitgerust met volle bepakking voor de route naar een verpleegkundige diploma en een verpleegkundig bestaan. Sindsdien heb ik nooit iets anders gedaan dan verpleegkundige zijn, op allerlei manieren. Ik denk vaak na over wat ik nog meer wil doen met mijn leven, ik fantaseer over ander werk, ben het regelmatig even zat geweest. Maar in een tijd als deze met zoveel ernstige zieke mensen door de coronabesmetting ben ik blij dat ik nog steeds verpleegkundige ben. Ik kan iets doen, zinvol (én betaald!…). Het is een vak met betekenis en in deze ernstige omstandigheden worden steeds meer mensen zich dat bewust. Wie weet is na deze crisis het personeelstekort in de zorg in één keer opgelost! 


IC 1 april


Na een paar dagen rust ben ik weer klaar voor een dag IC. Vandaag heb ik een 'eigen patiënt' wat wil zeggen dat ik zelf de coördinatie heb over alle verpleegkundige handelingen bij 'mijn' patiënt. Natuurlijk heb ik een maatje, een IC verpleegkundige van het vaste team, aan wie ik mijn vragen kan stellen en die met me meedenkt. Na de overdracht van de nachtdienst zit ik toch weer een tijdje ontzettend te klungelen met de verschillende wachtwoorden die ik nodig heb voor het electronisch patiëntendossier. Hoe ik het doe weet ik niet, maar altijd als ik denk dat ik een waterdicht systeem heb met die wachtwoorden dan blijkt dat niet te werken. Kom ik toch weer niet in alle programma's. Zelfs niet met de wachtwoorden die ik op een spiekbriefje in mijn klomp heb gestopt.. 

Maar uiteindelijk 'zit ik er in' en kan ik van start. Gek om te merken dat ik alle routinematige controles die horen bij het opstarten van de dienst bijna zonder vooraf nadenken uitvoer. Ik check de beademingsinstellingen en de alarmgrenzen, ook van de monitor. Ik ijk mijn drukmeters, ik check of ik voorlopig voldoende infusiemedicatie in de spuiten heb en ik bekijk de laatste bloeduitslagen om te zien of er actie op moet volgen. Het gaat vanzelf, de achttien IC-jaren van voorheen borrelen zomaar weer omhoog. Fijn.

 

De dagen zijn opgedeeld in blokjes van ongeveer drie tot vier uur. Koffie rond half elf, lunch rond twee uur, avondeten rond half zes. Steeds in twee groepen. Het is heerlijk om na die drie tot vier uur alle beschermende materialen van me af te pellen en mijn gezicht weer vrij te maken. Na elke afpelsessie hangen mijn krullen er somberder bij. Geen gezicht. Het kan me verrassend weinig schelen. 


Alles loopt goed vandaag, ik leer weer veel kleine handigheidjes en afdelingseigen rituelen en regels. Er is ook een eindeloze rij aan simpele handelingen die je even moet weten: hoe draai ik stickers met patiëntgegevens uit, waar haal ik schone afvalbakken, hoe werkt de telefoon, waar is de bloedbank... vanalles. Kleine details waarvan het toch erg belangrijk is dat ik ze weet als we heel binnenkort drie of soms misschien wel vier patiënten onder onze hoede hebben. Dan zal er echt geen tijd meer zijn voor gezoek en getreuzel, dan is het doorwerken van begin tot eind. Hoe meer ik nu leer, hoe meer ze aan me hebben als ook de uiterste-nood-bedden in gebruik worden genomen. Bedden met eenvoudige beademingsapparaten voor thuisbeademing... Hopelijk komt het niet zover want de patiënten die op de IC beademd worden hebben maximale ondersteuning nodig en dat kan niet met deze apparaatjes. Dan wordt het misschien kiezen voor de artsen: wie halen ze van de IC-apparatuur af om iemand anders een kans te geven op overleven? Iemand met méér kans op overleven. Dat zijn te grote ontwrichtende beslissingen voor de artsen. Want vertel dat maar eens aan de familie. 


Te moeilijk om over na te denken. En nu nog niet aan de orde gelukkig. Laat het alstjeblieft niet zover komen..


IC 3 april


Sinds een paar dagen redt meneer het zonder beademing. Hij ademt zelfstandig en kan even in de stoel zitten. Spierkracht in armen en benen heeft hij niet meer, hij kan alleen zijn hand twee centimeter optillen en zijn vingers wat bewegen. Ik loop bij hem binnen en probeer contact te maken. Hij kijkt me aan en wil iets terugzeggen maar het wordt geen concreet woord. Op het prikbord hangt een foto van meneer: met een paar stralende ogen houdt hij een heel kleine baby op zijn borst. Ik pak de foto en houdt hem vast zodat meneer er naar kan kijken. “Is dit uw kleinkind?”

Meneer kijkt naar de foto en daarna naar mij. Hij fronst zijn wenkbrauwen en haalt zijn schouders op. Hij weet het niet. Ik pak er nog een foto bij, misschien is die duidelijker of sprekender voor meneer. Er staat ‘Sem’ op de achterkant. ‘Geboren 10 februari 2020’. 

“Heet uw kleinkind Sem? Hij is in februari geboren. Twee maanden geleden. Een jongen”. Meneer bestudeert de foto maar zijn blik blijft leeg. Hij heeft geen flauw idee. 

“Zegt het u niet zo snel iets? Sem.”

Nee, het zegt hem niets. Zijn kleinzoon die hem zo aan het stralen maakte is verdwenen uit het pas weer ontwaakte brein van meneer. Ik vind het erg voor hem maar hij trekt onverschillig zijn schouders op. De apathische lege blik doet denken aan een stil delier. Ik vrees dat hem een lang revalidatietraject te wachten staat voordat hij weer kan functioneren zoal vóór corona. Als dat tenminste een haalbaar doel is… 


Het blijft onwerkelijk dat alle bedden op de IC bezet zijn door mensen met hetzelfde ziektebeeld. Er is variatie in benodigde hoeveelheid medicatie en beademingsondersteuning, maar het zijn variaties op hetzelfde thema. De één heeft vandaag koorts en moet antibiotica krijgen ivm met een bijkomende bacteriële infectie, de ander heeft dat morgen. De één heeft vandaag toenemend nierfalen, de ander morgen. Omdat de behandelingen en ziektebeelden zo op elkaar lijken moet ik erg goed mijn kop erbij houden om de mensen niet door elkaar te halen. Was het nou kamer 1 of kamer 2 waar ik nog een suiker moet controleren? Is dit de man met die zieke vrouw of was het die andere man? Er is geen familie, ik zie geen gezichten van dierbaren en hoewel ik het niet wil worden de patiënten daardoor toch anoniemer. 


Vandaag heb ik zelf ook wat op een rijtje te krijgen in de categorie ‘zeer klein leed’. Nadat ik woensdag een stimulerende en positieve dag had met waardering voor wat ik op zo’n korte termijn al zelfstandig kan, heb ik vandaag een dag dat ik me een blok aan het been voel en een totale onbenul. Er gebeuren een aantal dingen die ik hier nog niet heb meegemaakt en ik moet steeds vragen. Waar ligt dit? Hoe doen jullie dat hier? Hoe kom ik aan nieuwe…? Wat is hier de afspraak over…? Hoe werkt dit systeem? Ik word er zelf niet goed van maar ik hoor ook in de pauzes van het vaste team dat ze soms geprikkeld raken van al die vragen van ‘de ondersteuning’. En toch: ik kan niet opeens minder gaan vragen want als ik iets niet weet kan ik niet doorwerken. Ik begrijp heel goed dat de vaste krachten last krijgen van de hoge werkdruk in combinatie met al die nieuwe mensen die meehelpen, mensen zonder IC-opleiding of ervaring. En mensen zoals ik die wel van alles kunnen maar toch ook ingewerkt moeten worden. Mijn collega is ontzettend snel, haar tempo ligt vele malen hoger dan dat van mij. Daardoor is ze me steeds een stapje voor en krijg ik niet de kans om te laten zien dat ze dingen aan me over kan laten. Als ik terugkom van een pauze heeft zij alweer alles gedaan wat ik na mijn pauze had willen doen. Als ik even met haar kortsluit dat ik met de arts wil overleggen over iets dan staat zij al bij de arts om het te bespreken. De hele 12 urige dag lang praat ik op mezelf in: “kom op Hetty, niet wegzakken, voel je niet minder dan zij, jij hebt wel bijna twintig jaar ervaring!” Als ik langs de keuken loop vang ik nog net op dat iemand vraagt: “en hoe gaat het?” Ik hoor mijn collega antwoorden: “ze probeert wel…” En dan wordt haar stem zo zacht dat ik haar niet meer versta. Ik heb geen bewijs maar ik denk wel dat het over mij gaat. Ik baal dat ik het me aantrek. De lange dag is net te lang om mezelf op te peppen waardoor ik om acht uur enigszins bedrukt naar huis fiets. Ik neem me voor om de volgende dienst toch weer met open blik en enthousiasme aan de slag te gaan. En vooral heel duidelijk te maken wat voor mij de beste manier is om snel en goed ingewerkt te raken. Het wordt dag vijf na zeven jaar afwezigheid: ik hoef nog niet alles te weten…


Eerlijk is eerlijk: ik zie als een berg op tegen de lange nachtdienst van zondag. Zeven uur zondagavond van huis, half negen de volgende ochtend weer thuis. Maar ik ga het in ieder geval proberen. Ook om de lat voor mezelf wat minder hoog te leggen...

Ondertussen thuis


Ik stort me op de zoveelste elearning om mijn IC-kennis bij te spijkeren. Het is mooi weer, de tuindeur staat open en het is heel stil op straat. Lekker leerklimaat.


De buurvrouw werkt thuis. Zij vindt het ook mooi weer en een lekker werkklimaat met de tuindeur open. Haar telefoon tettert de tuin in.


“Hé goedemorgen Teun. Goed dat je belt".

"Hallo? Hoor je mij Teun?”

“Teun, hoor je mij?”


“Ja, goedemorgen! Ik hoor je hoor”. 


“Teun, hoor je mij? Ik zie jou wel maar ik hoor je niet! “Zie jij mij wel?”


“Ik zie je én ik hoor je”. 


“Wat? Ik hoor je niet hoor. Heb jij je microfoon wel aan?”


“Ik hoor jou wel. Hoe kan dat nou? Heb jij zelf je microfoon wel aan?”


“Hier staat alles goed. Ik bel anders wel opnieuw. Hang ik even op en bel je nog een keer, oke?”


“Oke”. 


----


“En nu, hoe is het nu Teun? Hoor je me?”


“....”


“Teun? Ik hoor je niet hoor! Ik zie je wel. Volgens mij zie jij mij ook, of niet? Zwaai eens. Ja, je hoort me dus wel?”

"Hoor je me dus wel Teun? Je zwaait". 


“Oh, je zwaait gewoon terug… Maar je hoort me nog steeds niet? Hoe kan dat nou? Weet je zeker dat je microfoon aanstaat?”


… shit, dat hoort hij natuurlijk ook niet…


“Ik hang weer op Teun, dit werkt zo niet. Ik bel je wel gewoon even”.... 


----


“Ja hoi. Ik dacht, ik bel je maar gewoon even, dat gaat sneller”. 



“Via Whats app videobellen kan ook inderdaad. Dat proberen dan? Alles moet wel werken voor die conference call straks".

….


“Oke, ik hang je op en probeer het via whats app. Komt ie zo hoor”..


Komt ie zo? Liever niet, dank je wel. Ik doe de tuindeur dicht, dit gaat nog een hele tijd zo door vrees ik. Ik installeer me weer achter mijn elearning. Nog drie toetsvragen en ik heb weer een paar accreditatiepunten en wat adequate kennis binnen.


“Hé Jos! Ja. Ik hoor je hoor. Nee, ik zie je niet! Zie jij mij wel?”


“En hoor je me ook? Hallo? Jos? Hoor je mij?”


Mijn man werkt ook thuis. “Kan prima”, zegt hij. “En tegenwoordig met dat beeldbellen is het helemaal ideaal!” 


Ik denk daar toch anders over...


Verdrietig nieuws


Gisteravond hoorde ik dat een oud-IC-collega is overleden aan corona. Op de IC. Hij zou ergens in april zijn laatste werkdag hebben en dan pensioneren, tegelijk met zijn lieve vrouw die ook IC verpleegkundige is.

Hij heeft altijd hard gewerkt met enthousiasme en een open houding naar iedereen. Je kon hem alles vragen, hij was altijd behulpzaam. Tijdens mijn IC-opleiding had ik mooie leerdagen met hem omdat hij me zelfvertrouwen gaf door opbouwende tips en een gelijkwaardige houding. Geen scrupules, geen stoerdoenerij. Eerlijk en gastvrij. En energiek! Een heel lieve, gezellige man op wie iedereen kon vertrouwen en bouwen. Hij was ook opa inmiddels. En bijna met pensioen. Eindelijk meer tijd voor ‘samen’. Met zijn vrouw, met zijn kinderen en kleinkinderen. Een prachtig vooruitzicht en dik verdiend na al die jaren volop werken op de IC. En nu is hij zelf overleden op de IC. Onvoorstelbaar. Hij moet geweten hebben dat hij deze ziekte mogelijk niet zou overleven. Ik had hem zoveel meer geniet-tijd gegund en mooie jaren met zijn familie. Deze man was een warme kracht tussen de mensen met wie hij werkte. Er moeten tientallen collega’s en ex-collega’s zijn die nu om hem treuren. 

En om zijn vrouw. Om haar grote verlies. Ook van toekomstplannen en mooie vooruitzichten op ‘samen’. Ik was lange tijd haar collega op de IC. Iedereen zag de liefde en het respect dat zij en haar man voor elkaar hadden. Hun huwelijk straalde positiviteit en waardering uit. Ik vind het verschrikkelijk voor haar dit gebeurd is. 


De vraag of hij besmet werd tijdens het werk komt automatisch op. Niemand weet het. Het antwoord doet er totaal niet toe. Ook in de normale tijd zou het triest zijn dat een IC-collega met tientallen jaren ervaring op de IC overlijdt aan de beademing op zo’n IC. We weten dat er in Italië heel veel medici en verpleegkundigen zijn overleden aan corona. Die berichten komen behoorlijk aan maar de impact is minder groot dan het overlijden van deze ene geliefde (oud-) collega. Ik ben met mijn gedachten bij zijn vrouw en bij al die collega’s die zoveel jaren met hem hebben gewerkt. Ik kan zijn naam in een openbaar blog niet noemen, maar in mijn hart noem ik hem steeds opnieuw. En die van haar. 


IC 9 april confrontatie


Een eindeloos lange avond-/nachtdienst en een dag/avonddienst gehad. Het is zoeken naar mijn rol en verantwoordelijkheden. Dat leidt tot onduidelijkheid en soms wat onrust bij de vaste teamleden en bij mij. Wat mag ik en wat kan ik en wat durft de ander aan mij over te laten? Ik werk steeds met andere mensen dus er is telkens een dag nodig om aan elkaar te wennen. De één laat me mijn gang gaan inclusief overleg met artsen, de ander wil het totale overzicht houden en komt ieder half uur binnenlopen. Gisteren was er een misverstand tussen mijn collega en mij waardoor de dag begon met een pittig terugfluitmoment. Ze maakte me duidelijk dat ik ingezet wordt als 'ondersteuning' en niet als IC-verpleegkundige. Ik kan en mag dingen zelf doen, maar nadrukkelijk onder supervisie van de vaste IC-verpleegkundigen. Begrijpelijk: ik ben er zeven jaar uit geweest en met name wat beademing betreft zijn er dingen veranderd die ik nog niet weet. Ik vind het terecht dat ik 'ondersteunend' ben en niet eindverantwoordelijk, maar toch is het lastig mijn weg te vinden in die rol. Ik ben zelf zo lang degene geweest die eindverantwoordelijk was, ook over de hele afdeling in avond-en nachtdiensten. Ik heb veel cursisten opgeleid en werd 'vraagbaak en rustpunt' genoemd in die tijd. Dat ik nu aan de zijlijn sta en alle veranderingen en observaties moet overleggen met mijn collega, dat is heel onnatuurlijk voor mij. Bovendien werk ik graag zelfstandig en op mijn eigen manier. Die manier is soms anders dan op deze IC in deze corona-setting van mij verwacht wordt. Vanuit de organisatie is het volkomen terecht dat ik me moet voegen naar hoe zij het georganiseerd hebben. Natuurlijk zijn zij verantwoordelijk voor de veiligheid en kan het vaste personeel alleen maar zorg loslaten als ze zelf overzicht houden en eindverantwoordelijk zijn en als ik doe wat van mij verwacht wordt.


Het was een onaangename confrontatie gisteren, om acht uur in de ochtend met nog twaalf uur te gaan samen. Ik ben mijn collega bij alle veranderingen gaan betrekken en heb alle overleg met artsen en initiatieven voor medicatieveranderingen bij haar gelaten. Het kostte me moeite maar de dag verliep vervolgens best goed en er ontstond zelfs ruimte voor een lachje en een onderhoudend gesprekje. Maar pas in de frisse avondlucht op de fiets naar huis kon ik toegeven aan het besef dat ik eigenlijk toch al die dagen probeerde te bewijzen dat ik meetelde als IC-verpleegkundige. Ik werd aanvankelijk juichend binnengehaald als oud-IC-er. Het was geweldig dat ik met bijna 20 jaar IC-ervaring daar wilde komen helpen! Ik vermoed dat ik een beetje teveel in zo'n gelijkwaardige rol ben gaan geloven waardoor ik me er toch naar ging gedragen. Maar dat was niet de bedoeling, dat werd niet van mij gevraagd en dat is ook niet reeël.


Nu is de knop om bij mij en zie ik zelfs de relatieve luchtigheid in van de 'ondersteunersrol'. Ik kan inderdaad vanalles doen daar, overal bij helpen, maar zal niet eindverantwoordelijk zijn. Als het moeilijk wordt heeft een collega de leiding en voer ik praktische opdrachten uit. Eigenlijk best een goede verdeling, na zeven jaar afwezigheid. Onwennig is het zeker en hier en daar zal mijn ego wel wat tegensputteren, maar ik geef me over! Ik ben 'ondersteuner' op de IC. Vanaf nu verander ik mijn naamsticker in 'Hetty, oud-IC vpk, ondersteuner' . 


Intelligente maar onmenselijke lockdown


De voorzitter van de EU, Ursula von der Leyen, verwacht dat mensen in verzorgingshuizen mogelijk nog tot het eind van het jaar in isolatie moeten blijven, tot er een vaccin is tegen corona.

Ik denk dat dat niet kan en niet moet. Het is onmenselijk. Niemand kan zo lang gescheiden zijn van zijn dierbaren. We moeten een list verzinnen om toch bezoek toe te laten. Er zijn zoveel fantastische initiatieven ontstaan sinds de intelligente lockdown van kracht is. Horeca, winkels, app-makers, artificial intelligence bedrijven: innovaties schieten uit de grond. Beddenmaker Auping gaat mondmaskers produceren. Het moet toch mogelijk zijn om tegen lage kosten een grote hoeveelheid beschermend materiaal voor bezoek van bewoners te maken? 


Mijn pa ging in de laatste fase van zijn longkanker naar een verpleeghuis. Hij kon niet meer alleen thuis zijn en voelde zich niet veilig zonder zorg. Toen hij verhuisde was hij niet terminaal maar wel bezig aan zijn laatste maanden. Zijn ziekte was een harde klap voor hem, hij had verdriet. We hebben hem veel bezocht op zijn kamertje en kostbare dagen met hem doorgebracht. Er was tijd om ons voor te bereiden op zijn einde en we waren in de buurt als hij zich niet goed voelde of bang was. Hij had ons nodig. Bij hem. Ik denk aan hem als voorbeeld voor al die mensen die nu net als mijn pa in een kamertje in een verpleeghuis zitten maar geen bezoek mogen ontvangen. Tot ze echt terminaal zijn. Maar al die kostbare weken of maanden die voorafgaan aan de stervensfase zijn ze alleen. Geen kus van hun vrouw of man, geen omhelzing van een kind, niet nog samen lachen of rustig praten en elkaar in de ogen kijken. Onbeschrijflijk kostbare tijd voor iedereen die betrokken is. Onherstelbaar verstoorde rouw na het overlijden. Het kan niet. Het is te verdrietig.


Mijn moeder had dementie en woonde op een gesloten afdeling. Haar enige troost was het bezoek van mijn pa en haar kinderen. Vertrouwde gezichten en liefdevolle stemmen in haar beangstigende wereld waarin ze steeds weer een vreemde was tussen haar onbekende mensen. Ze was zo verdrietig, zo ontheemd. Hartverscheurend eenzaam in die huiskamer vol wantrouwen en stress. Ze had ons nodig om even rust te hebben, even weer te voelen wie ze was. Voor korte momenten van oude liefde die veilig was en geborgen. Als ik eraan denk dat zij nu nog geleefd had en wij haar niet zouden bezoeken, dan breekt mijn hart. Dat had mijn pa niet kunnen verdragen, bovenop het schuldgevoel dat hij toch al had door haar ‘uit huis te doen’. Hij was eraan kapot gegaan. En wij met hem. Ik vind het verschrikkelijk voor alle mensen die nu in dit scenario beland zijn. Echtgenoten, kinderen, broers en zussen. Al die waardevolle tijd die je niet kan delen terwijl je weet dat je tijd samen toch al erg beperkt is. Het kan zo niet. Dit is gruwelijk.


Ik weet dat de isolatiemaatregelen bedoeld zijn om juist deze kwetsbare mensen te beschermen tegen een zeer waarschijnlijk dodelijk virus en om verspreiding daarvan te voorkomen. Ik snap echt dat het verstandig is om te isoleren om massale sterfte onder bewoners en ziekte onder personeel te voorkomen. Maar weegt dit op tegen de eenzaamheid en het verdriet dat mensen nu ervaren, zonder uitzicht op ‘normaal’? Mevrouw von der Leyen verwacht dat deze isolatie tot het eind van het jaar kan duren. Ik denk dat dat niet kan! Dit isolement is onverdraaglijk wreed en de inspanningen van het zorgpersoneel zijn te groot en te zwaar. Als er regels versoepeld gaan worden laat dan als eerste de isolatieregels in deze huizen aangepast worden. Eén keer per dag bezoek van een geliefd mens, desnoods van top tot teen in beschermende kleding, dat moeten we willen met elkaar. Dat moeten we voor elkaar krijgen. Als er fabrikanten zijn die heel snel betaalbare beschermingsmaterialen voor deze doelgroep kunnen produceren: ga alstublieft aan de slag! Overtuig RIVM, overheid en zorgpersoneel van de mogelijkheden om met bescherming veilig bezoek toe te laten. Ook in de ziekenhuizen, op de IC-afdelingen. Liever vandaag dan morgen. Ik houd niet van grote woorden als ‘drama’ en ‘ramp’ maar toch is daarmee geen woord teveel gezegd als het gaat om het verbod op bezoek in verpleeghuizen en ziekenhuizen. Als er ergens een opening gecreëerd kan worden in onze intelligente lockdown, laat het dan een empatische zijn. 


IC 19 april


Nachtdienst in mijn ‘ondersteunende IC-rol’. Ook deze dienst duurt 12 uur en begint vroeg in de avond om half acht. Als ik om zeven met frisse tegenzin naar het ziekenhuis fiets verheug ik me al op ‘over 13 uur fiets ik hier weer de andere kant op!’ Ik heb een hekel aan nachtdiensten omdat ze mijn hele bioritme overhoop gooien. Vandaag ben ik al de hele dag onrustig omdat ik die lange nacht voor de boeg heb. Het is zondag, ik houd van zondagen, maar vandaag heb ik er niks van kunnen maken.


Gek hoe ik weer automatisch in mijn werkrol schiet zodra ik dat uniform en die klompen aan heb. De knop gaat om, de schouders eronder en de glimlach erop. Het gaat vanzelf. Ik vraag me nu al af waarom ik hier de hele dag tegenop heb gezien. Net als met hardlopen: ik heb ‘s morgens geen zin om te gaan en kom altijd even in de verleiding om thuis te blijven maar zodra ik op mijn schoentjes de straat uit ren is het al goed en vraag ik me af waarom ik geen zin had. Een mens zit raar in elkaar.


De sfeer op de IC is anders dan tijdens de voorgaande weken. Het is rustiger, er zijn minder patiënten en sommige patiënten zijn al verlost van de beademing. Zonder uitzondering liggen ze ‘voor Jaffa’ in bed met ‘uiige ogen’ maar er is weer contact! In de box tegenover de balie belt een 50 jarige man met de afstandsbediening van de televisie. Hij drukt het apparaat tegen zijn oor, haalt het weer weg, bestudeert het en drukt het weer tegen zijn oor. 

“Hallo? Jannie, ben je daar?”

Jannie is er natuurlijk niet. Los van het feit dat het de afstandsbediening is en geen telefoon is het ook twee uur ‘s nachts. Geen geschikte tijd om Jannie thuis aan het schrikken te maken door haar te bellen. Ik leg het uit. Hij is vergeten dat hij haar vanavond een tijd gesproken heeft. Hij wil haar heel graag bellen: op zijn klok is het twee uur ‘s middags. Kijk dan, wijst hij. Net als ik overweeg om Jannie toch te bellen zodat meneer gerustgesteld wordt gooit hij de afstandsbediening verveeld van zich af.

“Belletje trekken”, mompelt hij.

“Belletje trekken? Wilt u belletje trekken?” Mijn verbaasde vraag wordt beantwoord met een zelfverzekerde hoofdknik. “Tuurlijk!” 

“Ik vind het een steengoed idee maar ik mag hier niet weg nu, ik moet hier blijven werken”. 

“Oh jammer…”. Hij haalt zijn schouders op. Ik oriënteer hem nog even in tijd en plaats, trek de deken over zijn vermoeid ademende borstkas en wens hem welterusten. Ik hoop dat hij tot rust komt: zijn conditie is slecht door de afgelopen weken en hij heeft zijn energie hard nodig voor een adequate ademhaling. De nacht tikt verder maar meneer slaapt niet. Hij moet melk halen, hij snapt niet waarom de bus niet komt en hij wil tv kijken. Een cocktail van slaapmedicatie en ander licht sederende stuff verlost hem uiteindelijk een paar uur van zijn delier. Pas tegen zeven uur horen we hem weer met zijn bedhekken stoeien.


Eigenlijk laten alle Covid patiënten bij het ontwaken uit hun kunstmatige slaap een delirant beeld zien. Toen ik nog fulltime IC-verpleegkundige was had ik wel eens moeite om mijn geduld te bewaren tijdens de continue motorische en geestelijke onrust. Zeker tijdens drukke nachtdiensten met veel heel zieke patiënten kon ik al die aandacht en dat eindeloze geduld niet altijd opbrengen. Ik merk nu dat ik de afgelopen weken dat contact met de mensen ernstig gemist heb! Het is heerlijk om de anonimiteit van de diep gesedeerde beademde lichamen hier en daar te doorbreken met een praatje, een hand op een schouder die daar ook opgemerkt wordt, een stem te horen, wat die ook zegt.. Na die anonieme IC-weken besef ik dat ik hier mijn voldoening uit haal: een veilig medemens te zijn in die uitzonderlijke beangstigende wereld van de ernstig zieke patiënt. Ik wil dat de patiënten zich veilig voelen en dat ik daar zelf iets aan kan doen geeft mij een goed gevoel. Verpleegkundige ben je niet alleen voor de patiënten: je bent het ook voor jezelf. 


HARD WEGLOPEN


Zaterdagochtend zeven uur. De fietsenstalling van het ziekenhuis is verlaten. In het halfdonker zet ik mijn fiets weg en bindt mijn mondneusmasker voor. Terwijl ik wacht tot de uitgifteband een zakkerig uniform in mijn maat uitspuugt realiseer ik me hoe anders ik hier sta dan in de eerste covidperiode. Toen was er een gezamenlijke adrenalinebeleving in het pand, een beetje opgewonden spanning want er gebeurde iets bijzonders. Buiten was het voorjaar, het werd steeds langer licht, de hoop van de lente voedde de hoop op een snelle afname van het aantal covidpatiënten. Na afloop van onze dienst reden we de veranderde buitenwereld in. Heel weinig mensen op straat, geen files. Vooral veel stilte. De mensen thuis brachten ook zo hun offers: thuiswerken, kinderen zelf lesgeven, horecaondernemers die hun zaak gesloten moesten houden. Iedereen leefde met de pandemie en met de hoop dat de gezamenlijk te slikken bittere pil ons binnen afzienbare tijd zou genezen van covid-isolement, van covid-inkomstenverlies, van covid-cultuurgemis of faillissement. Maar vooral van covid-overlijdens, van covid-ziekteperioden met langdurige zwakte en achteruitgang in functioneren. Het slikken van de intelligente lockdown-pil beloofde ons al die vooruitzichten. We bleven thuis omdat we de noodzaak zagen. Corona was echt en dat beseften we. Op zijn minst gaven we de richtlijnen het voordeel van de twijfel.


We zijn tien maanden verder. De wintertijd is begonnen, de dagen zijn donkerder en korter. De lentehoop is vervlogen. Op straat hebben mensen lak aan corona of ze weigeren botweg het gevaar serieus te nemen. Ze ‘zijn er klaar mee’ en ‘hebben recht op hun eigen mening’ zoals: ‘ik geloof er niet in, het is gewoon een griepje’. BOA’s worden belaagd en er is geweld tegen de politie. Politici worden intimiderend lastig gevallen op straat en via een voor mij onbegrijpelijk stappenplan uitgemaakt voor pedofiel. Jongeren organiseren grote party’s op afgelegen terreinen of zelfs thuis, in schuren of op zolders. Over complotdenkers die alleen op basis van hun naam de vacature voor ‘ENGEL’ denken te kunnen invullen, maar die geen idee hebben welke verbindende en vredesduifcompetenties daarvoor nodig zijn, kan ik niet eens nadenken. De boosheid en het ongeloof dat ik daarbij voel blokkeren me en dat wil ik niet. De breed gedragen steun van de samenleving die mensen in de frontlinie in het voorjaar de nodige vleugels gaf is afgevlakt. In plaats van samen ertegenaan wordt het samen ertegenin en dat is funest voor iedereen. 


Ik loop de IC op. Een deel van de afdeling is weer omgebouwd tot cohortafdeling voor covid-IC patiënten. AMisschien zal er al deze week een tweede cohort-IC in gebruik worden genomen. 

“Daar gaan we weer jongens, sterkte allemaal” is de boodschap op de Lief-en-Leed-app van de afdeling. ‘Daar gaan we weer’ met onze isolatiejassen, FF2-maskers, spatbrillen, handschoenen en 3-uurs blokken tot aan plaspauzes en drinkmomenten. Ergens zit nog iets van de opgewekte spirit die veel verpleegkundigen en artsen hebben als er een bijzondere zorgklus van ze gevraagd wordt. Een beetje lachen samen, aan de bak en aanpakken zonder klagen, doen wat moet: zo goed mogelijk bewaken, beschermen, anticiperen, vooruitkijken en doortasten. Maar er groeit ook weerstand tegen de dagelijkse beroepen op onze loyaliteit om een extra dienst te draaien. Bij een aantal collega's is de rek in flexibiliteit nog niet teruggekomen na hun maximale flexibiliteit in de eerste covidperiode. 'Ik wil niet wéér alles opzij zetten voor het werk'...


Alle patiëntenkamers zijn bezet, het overgrote deel door covidpatiënten die een tijd min of meer stabiel lijken maar dan plotseling wegzakken in moeilijk te corrigeren longproblemen met ernstig zuurstofgebrek. Van het één op het andere moment zijn ze nauwelijks goed te beademen, is het alle hens aan dek, samen kijken, denken en interpreteren: wat gebeurt hier? Wat kunnen we doen? Handelen. Opluchting als dat handelen effect heeft en de patiënt weer stabiliseert. Er is weer bloeddruk, er komt weer lucht in de longen, de patiënt slaapt weer diep en weet van niets. Ondertussen kan het misgaan bij de man die één deur verder ligt. Hij leek goed te gaan maar heeft plotseling hoge koorts, rilt, accepteert de beademing niet waardoor hij te weinig zuurstof krijgt. Hij moet dieper in slaap gebracht worden zodat de beademingsmachine zijn werk kan doen, wat in eerste instantie leidt tot een riskante bloeddrukdaling en op termijn ongetwijfeld tot een langere IC-opname en een langer revalidatietraject. Of bij de vrouw die twee deuren verderop ligt, nog jong is, net vijftig, en nu op de buik gedraaid moet worden wat een hoog risicovolle handeling is. De reanimatiekar staat standby, iedereen is geconcentreerd, alle voorbereidingen zijn in een gezamenlijk time-out moment gecheckt. Dan op 1 -2 -3: draaien tot de helft. En op de volgende 3: doordraaien op de buik, het gezicht in het matras. De snelle controle: komt er nog lucht in de longen? Is het voldoende? Liggen de infuuslijnen vrij zodat alle medicatie voor bloeddruk en sedatie nog aankomt? Blijft het hart normaal pompen? Is er een adequaat hartritme? Als alles oké blijkt is er een moment van ontspanning. Een korte evaluatie: wat ging er goed, wat kan beter? En weer door naar de buurman die vervoerd moet worden naar de Ct scan. Heeft hij longembolieën die zijn zuurstofniveau zo ernstig verlagen? Ook een risicovolle handeling. Tussendoor is er de lichamelijke zorg, een gesprek met de familie, helpen bij een collega die nóg meer dingen tegelijk moet doen dan jijzelf. Op de IC kunnen veel handelingen niet wachten, wat moet dat moet ook echt. Je loopt je benen uit je lijf, aan het eind van de dag ‘geen poot meer om op te staan’. 


Als ik na de dienst nog even naar de supermarkt op het plein moet is het daar zaterdag zoals voorheen: heel veel mensen, rondhangend bij de patatkraam en de oliebollenman. Allemaal toch op zaterdagmiddag nog even gezellig naar de megastore om nieuwe breedbeeld-tv’s te kijken of een ander smartphonehoesje uit te zoeken. In de supermarkt sleep ik me op mijn ‘moeie poten’ (excuus) tussen complete gezinnen door. Ik ben er niet trots op maar ik denk het toch:… ‘als jij straks stikbenauwd de IC op gereden wordt moet ik me zeker het vuur uit de schenen lopen om je te helpen? Extra diensten werken omdat jij met je hele gezin boodschappen wilt doen? Acuut een roze telefoonhoesje wilt hebben in plaats van die babyblauwe?' 


Misschien ben ík er dan wel 'klaar mee'...en allang heel hard weggelopen voor jou!”


Nog even over die zorgbonus...


“Lullig om te zeggen maar je leeftijd helpt ook niet mee. Dat wordt niks. Kans van slagen is vrijwel 0”. De opticien schudt vastbesloten zijn hoofd. “Niet aan beginnen, wordt niks”.


Oké… Duidelijk verhaal. Maar wat in mijn kop zit dat moet er dan toch uit. Ik wíl de optie onderzoeken: multifocale lenzen in plaats van mijn multifocale bril. 

Over mijn bril krijg ik veel complimenten. Hij leidt perfect de aandacht af van de donkere kringen die daaronder hangen. Eerlijk is eerlijk: zonder die bril zie ik er afgedraaider uit dus hij werkt in mijn voordeel. Maar die bril en corona: dat is een ongelukkig huwelijk!


Hoe lang corona nog onder ons blijft is onzeker maar ik reken op maanden en maanden. Ik ben niet voor onnodig lang rondhangen in een slecht huwelijk en aangezien ik in mijn eentje corona niet wegkrijg zal ik iets met die bril moeten. De huwelijksellende speelt vooral een rol tijdens mijn werk op de IC. Mijn bril is hip en echt van deze tijd dus nogal aan de grote kant. Een mondneusmasker past daar net niet onder. Dus de bril moet over het masker heen gedragen worden. Dat lijkt handig want je hebt ook minder last van beslagen glazen én je kan het masker met de bril steviger op de neusbrug duwen waardoor hij beter afsluit. Maar dan begint het gedonder. Want over de eigen bril moet bij de zorg voor patiënten met corona nog een joekel van een spatbril gedragen worden. Die drukt nog eens extra hard op de eigen bril en het ijzeren beugeltje van het masker. Even terzijde: het is geen lekker fladderig wegwerpmaskertje zoals we dat bij de HEMA halen of zoals je zelf van een versleten gordijn in elkaar knutselt, maar een extra zwaar bewapend dik masker met strakke elastieken banden achter de oren. Die soms ook weer net te kort zijn waardoor je ook nog met twee flaporen rondloopt… Goed: de twee brillen en het masker zitten op z’n plek en ik ga aan de slag. Terwijl ik werk veert langzaam het ijzeren beugeltje van het masker een beetje terug naar de uitgangspositie waardoor stukje bij beetje de brillen wat omhoog geduwd worden. Het leesgedeelte van de bril zit dan nét wat te hoog ofwel het beeldscherm van de computer staat te laag. Eén van de basisregels in de coronapreventie is: zit niet met je handen aan het masker of aan je gezicht. Terugduwen is dus uitgesloten. Als ik mijn hoofd voorover buig glijden beide brillen een tikje naar voren. Ik probeer ze terug te wippen door met een korte snelle beweging mijn hoofd achterover te slaan, maar deze techniek werkt meestal niet en ziet er zeer merkwaardig uit. Ondertussen trekt er bij elke uitademing kortdurend een lichte condensvlaag over de glazen omdat de bril nu vrij boven het masker hangt. Als ik nog een keer buk glijdt de boel door en móet ik de brillen wel met mijn in plastic schort verpakte bovenarm terugduwen. Het zit weer min of meer op z’n plek en ik kan even verder. En zo gaat dat door, de hele dag. Blaren op mijn neusbrug komen voor. 


Ik ben dit gehannes zat en daarom wil ik lenzen voor op mijn werk! Dus wat die opticien ook beweert over ‘0% kans dat het slaagt, ook gezien uw leeftijd’, ik wil het proberen. 

De opticien is de beroerdste niet dus hij neemt de tijd om me te leren hoe een lens wordt ingebracht. De rechterlens zit lekker vlot op z’n plek maar de linker wil niet meewerken. Ik doe precies wat de opticien zegt, mijn oog maximaal open, middelvingers en wijsvinger volgens instructie, maar na talloze pogingen zit hij nog steeds op mijn vinger in plaats van in mijn oog. Ik baal maar zet door en uiteindelijk lukt het toch. Zoals de vakman had voorspeld kan ik er inderdaad geen letter mee lezen. Alles is onscherp. De lens die eerst niet dat oog in wilde gaat er nu met geen mogelijkheid uit. Ik trek aan mijn wimpers, ik pluk in mijn bloeddoorlopen rode oog en de mascara zit overal behalve op mijn wimpers. Als ik de lens toch opeens te pakken krijg zijn we zeker tien minuten verder. 


Er zit niks anders op dan een klein werkbrilletje te kopen dat boven een mondneusmasker past en licht van gewicht is zodat de spatbril er makkelijk overheen kan. Kleine monturen zijn niet in de mode dus de keuze was beperkt en dit brilletje flatteert me niet heel erg, vrees ik. 'Het oog wil ook wat' maar esthetiek is niet meer van belang als je op de IC zwetend in je plastic oversized isolatiejas met spatbril en flaporen levens loopt te redden, toch? 


De opticien heeft zich ingeleefd. “Het is wel een onverwachte kostenpost voor je denk ik?” Ik knik, dat is zo maar het moet maar. Hij kijkt me vriendelijk aan. “Dan betaal jij alleen voor het montuur en ik betaal de glazen. We moeten elkaar toch een beetje helpen in deze tijd”. 


Kijk: die man weet hoe je een ZORGBONUS geeft! 


IC 8 mei


In een paar dagen tijd is de sfeer op de COVID-IC totaal veranderd. Elke dag gaan er patiënten naar de verpleegafdeling en er komen nauwelijks nieuwe patiënten bij. Helaas overlijdt er ook af en toe iemand. En niet alleen oude of kwetsbare mensen: die groep krijgt in de media nog steeds de meeste nadruk, maar ik heb in de afgelopen weken toch verschillende vijftigers ernstig ziek zien worden. En er zijn ook vijftigers overleden. Vorige week een sportieve vrouw die drie keer per week racefietste of naar de sportschool ging. Geen andere ziektes en nooit gerookt, heel bewust bezig met gezond eten en zo stressloos mogelijk leven. Een vitale en energieke vijftiger. En toch overleden, na drie weken beademing. Ik vind het niet verstandig dat Rutte en de Jonge de te beschermen doelgroepen blijven omschrijven met ‘ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid’. Door die formulering voelt een grote groep mensen zich minder aangesproken op hun persoonlijk risico. Hoe minder je wordt aangesproken, hoe nonchalanter je houding ten opzichte van de maatregelen. Zeker als de beperkingen lang duren en je steeds meer behoefte krijgt om uit te breken!


Vannacht werk ik op de niet-COVID-IC. Heel vreemd om zonder beschermende materialen rond te lopen. Ik voel me bijna naakt, zo in mijn blote uniform! Het is een verademing om het 4 uurs-wc-en drinkverbod op te heffen. Gewoon tussendoor een glas water nemen en naar de wc gaan als je moet… héérlijk weer! Toch is er in mijn gevoel iets veranderd: hoe weet ik zeker dat de patiënten waar ik voor zorg geen corona onder de leden hebben? Ze zijn eerder gescreend op basis van klachten en als ‘niet verdacht’ op de ‘schone’ IC gekomen. Maar toch hoest die meneer op kamer 2 veel, toch heeft die dame op 7 veel vies sputum en koorts. Zijn ze wel echt COVID-negatief? Stel nou dat ze toch?... Helemaal lekker voel ik me er niet bij. 


In de loop van de nacht begint de lichte keelirritatie van mijn collega door te zetten naar echte keelpijn. Ze is rillerig en moe. Rillerig en moe is normaal als je halverwege een doorwaakte nacht bent. De pijnlijke spieren die ze daarbij krijgt zijn niet normaal. Ze gaat even liggen op een lege kamer, slaapt een kwartiertje en wordt wakker met 39 graden koorts. Alarm. Toch opeens ongemak en lichte zorg bij haar en bij ons. We werken al sinds half acht gisteravond intensief samen zonder beschermingsmaterialen. Omdat we al zoveel weken ingepakt en ‘veilig’ samen ons werk doen merken we dat we nu op de ‘schone’ IC de anderhalve meter vergeten! Achter de desk gaat het goed, de PC’s staan ver van elkaar. Maar bij de patiënt en in de medicijnkamer hebben we veel te dicht op elkaar gestaan. En gek genoeg realiseren we ons dat nu pas, nu onze collega ziek naar huis gaat. Niet goed. Hoewel we allemaal rustig zijn en niemand een woord teveel aan de situatie besteedt is er toch een ander besef doorgedrongen. “Zo kan het dus toch zomaar misgaan..” We sluiten de kamer af waarin de collega heeft liggen slapen. Morgen moet hij eerst COVID-schoon gemaakt worden. 


Mijn collega zal vandaag getest worden. Ik neem aan dat ik bericht krijg als ze COVID positief blijkt te zijn. Het heeft geen consequenties voor mij op dit moment. Ik hield me al strikt aan de regels en weet bij welke klachten ik een arts moet raadplegen of thuis moet blijven. ‘Spannend’ is een te groot woord voor het licht onrustige gevoel in mij. Ik heb veel vertrouwen in mijn gezondheid, mijn fitheid en het herstellend vermogen van mijn lichaam. Maar ik weet ook dat je er daarmee niet bent! Ik ben nog teveel onder de indruk van de racefietster die overleed. Een gezonde dosis vertrouwen zal me de komende vijf tot tien dagen door de onzekerheid helpen. Ik ga er niet teveel aandacht aan besteden. En wie weet blijkt de collega tegen de verdenking in toch COVID-negatief. Dat hoop ik voor haar! Ze vertrok naar huis met een knagend gevoel van schuld ten opzichte van ons en de patiënten. Iedereen weet dat het risico van besmetting op de loer ligt, overal waar mensen minder dan anderhalve meter van elkaar zijn. Niemand is schuldig aan besmetting, behalve de dwazen die mét klachten de regels overtreden. 


Oktober 2020 Viruswaanzinnigheid


Voor me niest een man uit volle borst in zijn hand. Keihard. Hij haalt zijn neus op, grabbelt een zakdoek uit zijn jaszak en snuit omslachtig zijn neus. De zakdoek verdwijnt weer in zijn zak. Ik heb me tot op veilige afstand terug laten zakken van hem maar bij de supermarktingang kruis ik weer zijn pad. De man rommelt in de jaszak met de zakdoek en haalt er een verfrommeld mondneusmasker uit. Hij hangt hem aan een oor, haalt ook nog een karretjesmunt uit de bekende jaszak en neemt een kar uit de rij. Terwijl ik mijn eigen kar sta te poetsen is hij al met ongewassen kar de winkel in. Daar vouwt hij zijn masker over neus en kin. Ik ben allang weer geïrriteerd natuurlijk. Waarom denkt die man niet na? Hoe is het mogelijk dat hij zijn vieze zakdoek bij zijn mondneusmasker stopt, zijn handen niet desinfecteert en ook de kar niet en dan met die handen de winkel ingaat om vervolgens met die handen zijn appeltjes te selecteren? Sommige appels legt hij terug. Voor mij even geen appels vandaag, hoe zinloos ook want hij is echt niet de enige die het niet begrijpt. Daar twijfel ik niet aan. 


Ik heb wel twijfels bij het gebruik van mondneusmaskers en de effectiviteit daarvan afgezet tegen de manier waarop ze gebruikt, hergebruikt, nogmaals gebruikt en eindeloos gebruikt worden. Wie gooit zijn disposable masker echt weg na één keer op en afzetten? Hij kostte minimaal 50 eurocent. Wat op zich niet duur is maar wel duur wordt als je elk masker maar één keer op en af mag doen terwijl je constant ruimtes betreedt waar je een masker op en af wilt/moet doen. Dan heb je snel een zakje van 10 stuks per dag nodig, van rond de 5 euro per zakje = 35 euro per week = 140 euro per maand = een hele week boodschappen = een paar nieuwe schoenen voor de kinderen = een reparatie aan de cv-ketel etc. En dat dan per gezinslid… 

Dan maar beter een wasbaar exemplaar aanschaffen? Maar ook daarvoor geldt dat je ze maar één keer op en af mag doen en dat ze daarna op 60 graden gewassen moeten worden. Dus hoeveel van die maskers heb je nodig als je steeds een schone bij je wilt hebben? En hoeveel nauwelijks gevulde wasmachinestrommels moeten hoe vaak op 60 graden draaien voor een paar maskers met hooguit wat vuile onderbroeken daarbij? En hoe vaak kan je ze wassen voordat ze zo misvormd of uitgezakt zijn dat ze nergens meer adequaat over neus en kin afsluiten? En al die huisvlijt-maskers dan, die uberhaupt nooit passend en dus beschermend zijn geweest maar er wel heel gezellig uitzien met stipjes en one-liners en smiles? 

Twijfels dus. Maar ik volg het ‘dringend advies’ van onze overheid: je hoeft maar één keer langs iemand te lopen die de volle laag uit zijn neus niest, ook al is het in zijn elleboogplooi… spetteren doet het toch… 


Die man uit de supermarkt gebruikt misschien dezelfde deurklinken, roltrapleuningen en betaalautomaten als ik. Iedereen zit overal met zijn handen aan. Heel vaak handen wassen is dus pure noodzaak! En niet een beetje flats-flats maar echt grondig. Ik ga nergens meer naartoe zonder mijn desinfecterende handdoekjes. WC’s? Ik vermijd ze zolang ik het idee heb dat ik droog thuis kan komen. 


De anderhalve meter regel is heilig voor mij. Effectief en in theorie makkelijk te doen, behalve in de supermarkt. Daar zigzag ik omslachtig om andere boodschappers heen, voortdurend aftastend wie welke kant op gaat en of we niet toevallig allebei net het smalle pad in willen steken. Ik neem de tijd om te wachten op anderen, geheel tegen mijn ongeduldige aard in. Ik wil de vakkenvullers erg graag anderhalve meter met rust laten en daarom loop ik regelmatig even door om terug te komen als ze klaar zijn. Soms vraag ik ze of ik tussendoor even iets kan pakken maar vaker ga ik op afstand semi-rustig staan wachten tot ze klaar zijn. Ook niet ideaal voor hen want ik vermoed dat ze echt wel merken dat ik op anderhalve meter in hun nek sta te hijgen. Knuffelen en omhelzen op anderhalve meter is uitgesloten buiten het gezin. Dat valt niet zo mee. Er zijn een paar mensen die ik heel graag weer eens vastpak, even dichtbij elkaar, hand vasthouden, arm om de schouder. Soms ben ik bang dat we uiteindelijk nog onwennig worden in het fysieke contact. Dat we ooit, wanneer geen pandemie ons nog bedreigt, weer moeten leren om aan elkaar te zitten. Ik vind het wel fantastisch dat we niet meer bij elke begroeting vastzitten aan die drie zoenen want dat is echt teveel. Als het weer kan, ooit na corona, dan zou ik voorstander zijn van één ferme zoen met liefde in plaats van drie ‘snel doen dan ben je er weer vanaf- zoenen’. 


Het is een gekke tijd waarin we over al onze uitjes na moeten denken, uitnodigingen moeten afslaan, verre vakanties in ons hoofd moeten maken, impulsen moeten onderdrukken. En heel veel rekening moeten houden met elkaar. Saai is het ook. Thuiswerken versmelt ongemerkt met thuis-zijn waardoor thuis-zijn minder voelt als ‘vrij-zijn’. Voor de thuiswerker én voor de thuisblijver. Zomaar naar het theater of naar een café gaan is er niet meer bij. Als ik ergens binnenkom waar onverwacht veel mensen bij elkaar zijn ga ik zo snel mogelijk weer weg van die plek. Als ik mensen zie die alle regels aan hun laars lappen en alle maatregelen flauwekul vinden of één groot complot dan ben ik bang dat ik nooit meer met ze door één deur kan, ook niet als dat na de pandemie weer mag. Want COVID19 is wél een serieuze zaak die serieus veel slachtoffers kan maken door overlijden, langdurende invaliditeit, eenzame isolatie en hulpverleners met een burn-out. 


Misschien sla ik een beetje door in mijn serieuze omgang met de regels. Ik schrik al als ik een film kijk en mensen elkaar omhelzen. Ik zag in de wei een paar koeien tegen elkaar staan en ik wilde ze toeschreeuwen: "hé, jullie staan te dichtbij elkaar!" Mijn man schoof naast me aan tafel in het koffietentje waar ik zat. Ik dacht: "hé, je mag hier niet zo dichtbij zitten!" Mijn man dus... met wie ik in één huis woon.


Zijn dit nou de eerste tekenen van viruswaanzinnigheid? 



Cliffhanger  november 2020


"Wij zijn één huishouden, wij mogen dus samen winkelen!" Met haar man, moeder en drie pubers rolt ze de Mediamarkt uit. Lekker shoppen..


Hoe veranderen we de ‘dringende adviezen’ van het kabinet in adviezen die niet multi-interpreteerbaar zijn? 

Ik vraag me dit af en ik wil graag een snel antwoord, want als verpleegkundige merk ik dat collega’s ‘door hun hoeven zakken’. Hard werken is niet het probleem. Maar zó hard werken dat je niet meer scherp bent en bang wordt om fouten te maken leidt onherroepelijk tot uitval, burn-out, opgeven en afhaken. Dat gevaar is er ook voor alle verpleegkundigen en verzorgenden in thuiszorg en verpleeghuizen, in kleinschalige woongroepen voor mensen met dementie en mensen in bijvoorbeeld de gehandicaptenzorg. Zorgverleners worden maandenlang tot aan de grens uitgedaagd en opgestuwd om aan hun patiënten in ieder geval de basale kwaliteit van zorg te bieden. Het is niet ‘hard werken’ om zoveel mogelijk online bestellingen op tijd bij de klant te krijgen, het is niet 'hard werken' om bij iedereen op tijd de winterbandjes te monteren of om te zorgen dat je niet opeens een leeg pesto-schap hebt of geen voorgesneden jonge goudse kaas in je supermarkt. Het is ‘hard werken’ om mensen te ondersteunen die afhankelijk zijn van hulp bij het wassen, het verbinden van wonden, het toedienen van infusietherapie of sondevoeding, het klaarzetten van de boterham of het geven van medicatie, zodat ze op een menswaardige manier kunnen (over-)leven. 'Hard werken' om veiligheid en vertrouwen te bieden en om paniekaanvallen, onrust en diepe ongelukkigheid te voorkomen. Het is ‘hard werken’ en dan naar huis gaan (ik spreek voor mezelf maar ik hoor het ook van collega’s) met het gevoel dat je door de hoge werkdruk net te ongeduldig reageerde op dat familielid dat teveel vragen stelde terwijl je nog ontzettend veel moest doen wat eigenlijk allang klaar zou moeten zijn gezien de kritiek zieke situatie van je patiënt. En je daar dan toch lullig over voelen. Het is in bed liggen en je dienst terugdenken om met terugwerkende kracht alsnog ‘in control’ te komen over je werk. Nu ben ik zelf een aangeboren 8enhalf-mens dus leven met een 6 jaagt mij persoonlijk op om beter mijn best te doen. Daar moet ik vanaf. Met een zeven moet ik ook kunnen leven. Maar als ik mijn collega’s zie werken dan vermoed ik dat er niet één bij is die onder die zeven kan leven. Omdat je werkt met ménsen. Je bent betrokken bij die persoonlijkheden met een hart en ziel, met een hoofd vol herinneringen en kennis, een huid die warm voelt van koorts of koud van de ernstige ziekte, armen en benen die veel werk verzet hebben maar nu uitgeschakeld raken door spierverval of verlies van werkende hersencellen. Een mens met een verhaal in een decor van familie en vrienden. Je geeft om je medemens, daarom heb je een zorgvak gekozen. Covid19 golf 2 brengt dat medemenselijke zorgenthousiasme naar haar grenzen. Hier en daar jaagt Covid19 golf 2 zo’n zorghart over de klippen. Eenmaal over de rand gekukeld zie je ze nooit meer terug in hun oude vak. En golf 2 rolt door, stuwt sluipend steeds wat meer van die enthousiastelingen naar de klippen. 


Hoe gaan we deze golf breken? Ik doe wat onsympathieke suggesties.


Beste Mark Rutte en Hugo de Jonge, zeg niet: ‘vermijd drukte’. Wat voor de één drukte is, is voor de ander gezelligheid. Drukte is een te algemeen begrip. Specifiek voorbeeld: blijf natuurgebieden afsluiten als daar meer dan de helft van de parkeerplaatsen vol is. Ik ben ervan overtuigd dat natuurliefhebbers dan vanzelf voor dag en dauw komen, op een rustig moment. 

Sluit winkelstraten af als mensen geen vrije meters om zich heen hebben: ga niet op de anderhalve meter zitten letten, maar kijk over de hoofden heen naar de drukte. Ziet het zwart van de mensen? Dichtgooien die straat. Ziet het grijs? Ook dichtgooien en wachten tot het leger wordt.

In diezelfde lijn: zeg niet: ‘ga niet funshoppen’. Wat de één funshoppen noemt is voor de ander een ware martelgang door de winkelstraat maar er moet nu eenmaal vergelijkend warenonderzoek gedaan worden als je de ultieme spijkerbroek wilt vinden en dat gaat beter met je vriendinnengroep of met je gezin. 


Zeg niet: ‘mondkapjes niet verplicht in kerkdiensten’. Want waarom wel in de bibliotheek en de bioscoop maar niet in de kerk? Trek één lijn, laat geen twijfel bestaan, verplicht mondkapjes in alle ruimtes waar mensen samenkomen, dat geeft duidelijkheid. Niet omdat ik nou zo heilig in mondkapjes geloof, maar wel omdat uitzonderingen en onlogisch voelende regels vanzelfsprekend leiden tot weerstand, tegenzin, ageren, negeren en saboteren. Wat overigens volgens mij één van de belangrijkste suggesties is: vermijd onlogisch voelende regels. Bij twijfel: ga aan de veilige dus meest strenge kant zitten. Dat is duidelijk. Vervelend, jammer, maar: 'na deze tijd een andere jongens'. 


Rutte en de Jonge, zeg niet: ‘we doen het voor ouderen en mensen met een kwetsbare gezondheid’. Veel mensen weten nog niet dat ze een kwetsbare gezondheid hebben omdat ze niet weten dat ze een torenhoge bloeddruk hebben (daar voel je niks van) of erfelijk belast zijn met serieuze hart- en vaatziekten. Mensen weten soms niet dat ze een sluimerende auto-immuunziekte hebben die nog niet ervaren is maar wel wacht op een kans om zich te openbaren. Zeg gewoon: ‘iedereen kan ernstig ziek worden’. Dat de één meer kans heeft op (sterfte door) ziekte dan de ander, dat kan iedereen wel bedenken. Door risicogroepen te benoemen zijn mensen die niet benoemd worden geneigd te denken dat ‘het hen niet zal gebeuren’. 


Geef geen opening naar ‘misschien meer mogelijk met Kerst’. Zeg gewoon dat we Kerst met maximaal twee gasten mogen vieren, rekening houdend met de alleenwonenden. Geef geen vinger want mensen nemen de hele hand. Dat zien we nu, in deze 2de golf. Als Kerst een familiefeest wordt met ‘eerste Kerstdag bij jouw familie en tweede Kerstdag bij mijn familie’ dan zal golf 3 golf 2 overspoelen en vele malen heftiger naar de klippen jagen.


En benadruk vooral dat er dit jaar geen sprake kan en mag zijn van gezellig winkelend kerstpubliek en samenzangdiensten in kerken. Benadruk dat de straten leeg moeten zijn zoals in het voorjaar. Je mag een kerstkado kopen maar doe dat alleen! Niet met het hele gezin. Voorkom dat we elkaar allemaal voor de voeten lopen en over elkaar heen struikelen bij de HEMA-sloffen en de MEILAND-biografieën. Dit jaar kan het niet, hoe erg dat iedereen ook spijt voor de winkels, de economie, het welzijn. Het doel ligt verderop: afrekenen met deze pandemie. Het middel is: vermijden van contacten. De korte termijn maatregelen doen pijn, soms erg veel. Maar zachte heelmeesters maken stinkende wonden. OMT, Rutte, de Jonge, RIVM: zet door, wees streng, gebruik eenvoudige taal voor niet-multi-interpreteerbare maatregelen. 


Nog een dringend advies aan het NOS journaal: zeg niet ‘vandaag minder besmettingen dan gisteren’. Dat geeft een ‘druk van de ketel impuls’. Zie je wel: het gaat beter. Maar het gaat niet beter want het totaal aantal besmettingen is veel te hoog, de ziekenhuizen liggen te vol, het personeel in de zorg stroomt naar de klippen en er is geen achterhoede die hun plaats inneemt als zij over de rand vallen. Benadruk ‘het grote teveel’ van het aantal besmettingen. Zeg hoeveel het er maximaal kunnen zijn om een stap terug te doen richting 'normaal'. Het doel is mensen te doordringen van het feit dat ze zo weinig mogelijk contacten moeten hebben, buiten én thuis. 


Meneer Rutte, hangend aan de cliffs wachten wij zorgverleners op uw strenge niet-multi-interpreteerbare maatregelen. En schiet alstublieft op, mijn hand begint te schuiven... 

Dood door schuld


Koningsdag 2021. Een groepje twintigers hangt bij elkaar op de kade. Ze praten over hoe chill en niet-chill het dagelijks leven is. Maar 1 troost: morgen TERRASSENDAG! En ZUIPEN! Yeah! Handen klappen tegen elkaar, lichamen botsen. Feest mensen! Morgen terrassendag! 

Een bevriend stel komt aan en het gejuich en gezoen is niet van de lucht. Omhelzingen en nog meer en intenser botsende lichamen. Rondom de doos oranjetompoucen eten, drinken en hoesten ze gezellig met elkaar, maar hé: “geen corona hoor, hooikoorts”.. Lachen jongens. Er wordt uit elkaars fles gedronken en aan elkaars armen, benen, haren en weet ik wat al niet gefriemeld. Het is enig! Gezellig man. En morgen nog beter: TERRASSENDAG, ZUIPEN!


Een kleine kilometer verderop wacht een zeer benauwde man van net veertig op de Spoedeisende Hulp op zijn vrouw. Ze komt voorlopig afscheid nemen van hem. Hij moet zo snel mogelijk in slaap gebracht en beademd worden. Naar verwachting zal hij in no time diep wegzakken richting kantje boord dus zo'n afscheid is cruciaal voor 'later'. 


Plotseling gaat hij onderuit, hij ademt met zijn laatste krachten en pakt de arm van de arts.

“Ik kan niet meer. Kan niet meer. Wil slapen".. 


Hij wordt geholpen, natuurlijk. De verlossende slaap wordt hem geïnjecteerd, de ademhaling wordt overgenomen, hij krijgt zijn rust. Want artsen en verpleegkundigen werken altijd door, als het moet op hun laatste benen, als het moet met de tong op de schoenen, als het moet met zwarte vlekken voor de ogen van vermoeidheid. En het moet, wekenlang. 12 Uur per dag, intensief gefocust doorwerken op de scheidslijn tussen leven en dood, tussen vooruitgang en plotselinge verslechtering, tussen angstig vragende partners en moedeloos geworden kinderen. De medicatie waarmee ze werken is vaak levensreddend maar kan op een moment van onoplettendheid ook levensbedreigend of zelfs fataal zijn, als het in te hoge doses wordt gegeven, of in een abnormale concentratie. Natuurlijk wordt alle medicatie gecheckt door een collega voordat het de patiënt in gaat. Maar ook de collega werkt al maanden onder hoge druk in abnormale situaties met méér dan gemiddeld veel spanningsmomenten. En er is zoveel te doen, er moet zoveel tegelijk gebeuren en het gaat steeds om mensen die van jouw alertheid, kennis en aanwezigheid afhankelijk zijn voor hun leven. Dus je ‘jakkert door’. Je collega buigt zich over de injectie die je hem ter controle onder de ogen duwt, hij kijkt mee naar de opdracht van de arts en parafeert. Gezien. Klopt. En weer door. 

Je loopt naar de patiënt, de injectie in je hand. Een collega schiet je op de gang snel even aan voor een korte vraag, voor een simpel antwoord. Als je de patiëntenkamer binnen wilt gaan alarmeert op een andere kamer de beademingsmachine. Een alarm dat niet genegeerd kan worden dus je loopt er naartoe. De verdrietige echtgenote naast het bed wil weten wat er gebeurt, wat is dat voor alarm, is het ernstig? Geruststellend is je toon als je met haar praat, uitlegt, angst probeert te reduceren. Terwijl je de beademingsalarmen observeert, een alarminstelling aanpast en mevrouw op haar gemak probeert te stellen zoek je het infuuspunt waarlangs je de medicatie gaat toedienen. Je desinfecteert de toegang, draait het dopje van de spuit en sluit hem aan. 

Adrenaline vliegt je naar de keel. Je adem stokt. Je hart timmert in je borst. Shit, shit, shit! Verkeerde patiënt! Wat erg! Shit...


Bijna ging het mis.. bijna had je hem de medicatie gegeven die voor de buurman bestemd was. 

“Kom op nou! Hou je kop erbij!” Je spreekt jezelf toe terwijl je de nog volle spuit zo onopvallend mogelijk van het infuus verwijderd en in je zak laat glijden. Mevrouw heeft niets door. Gelukkig. Maar jij weet het… en je lichaam registreert het. Je hoofd is rood, je rug is nat, je hoofd bonkt. Je kan wel janken… van ellende dat je bijna een fatale fout maakte… van dankbaarheid dat je het nog net op tijd doorhad. Alles in je wordt instabiel, je hartslag jaagt je op, je benen knikken, je ogen zien wazig door de spanning die erop drukt. Je wilt weg, weg van de kamer, van de verantwoordelijkheid, van de vragende echtgenote en de alarmerende beademing. Wat erg! "Kop erbij nou!"


Op weg naar huis repeteer je de gebeurtenis keer op keer in een poging er alsnog grip op te krijgen. Wat ging er fout? Hoe kon dit gebeuren? En dan komen de vervolgvragen. Wat als het echt mis was gegaan? Stel dat je het medicijn wel had gegeven en de patiënt was ingestort…. Had je het gemeld? Was je in staat geweest om het te verzwijgen, om je fout te verbergen? Of had je het juist wel gemeld? Natuurlijk had je het gemeld: misschien was er dan nog een juiste behandeling geweest om het gevaar te keren. Iemand dood door jouw fout! Vreselijk... Je zou geschorst worden. Tuchtzaak. Stel dat de patiënt was overleden… Door jouw schuld. Je maag knijpt samen, je keel zit dicht. Je durft er niet aan te denken. Dood door schuld? Je bent aan het eind van je latijn door de lange periode van covid-zorg. Maar hé, dat is iedereen op de IC. Zo'n fout maken: het mag gewoon niet!


Op de kade hangen lachende mensen rond, oranje kleding, zonverbrande gezichten. Je trapt je een ongeluk maar je benen willen niet meer. Windkracht 10-gevoel op een vrijwel windstille dag. Thuis zijn. De bank, je bed. Ogen dicht, niks meer doen dan slapen. Alles vergeten want morgen is er weer een dag. Weer zo’n dag. Niet aan denken.. 


Een groepje twintigers steekt vlak voor je fiets de kade over. Ze lachen naar je. 

“Hé! Morgen TERRASSENDAG! YEAH!” 

“En zuipen! Fuck corona!”


Share by: